Dit is alweer mijn derde week bij van Gansewinkel in Twello. Het is even wennen na vijf maanden relaxen maar nu zit ik weer in het 'werk ritme'. Het ziet er naar uit dat ik het hier wel een aantal jaartjes kan volhouden voorzover ik dat tenminste kan zeggen na twee weken werken. Maar de tekenen zijn goed: leuke, drukke baan (management assistente), aardige mensen, mijn baas Ron is een prima kerel, een eigen kamer (over een week of twee als Judith mij heeft ingewerkt en daarna met zwangerschapsverlof gaat) en het verdient ook nog eens lekker.
Doordat ik dus best druk geweest ben de laatste twee weken ben ik er nog niet aan toegekomen om een aantal mensen fatsoenlijk terug te mailen. Ik ga mijn best doen om dat binnenkort weer in te halen.
Geschreven door: Erik
Ongeveer vijfentwintig jaar geleden werd ik verliefd op een keurig Indisch meisje met een bruine bandplooibroek, een blauw skateboard en een vouwfiets. Ze was een paar weken jonger dan ik, woonde een straat of drie verderop en werd altijd vergezeld door haar jongere broertje. Het was niet moeilijk om met haar in contact te komen. Als ik wilde mocht ik ook wel eens op haar skateboard. Maar ik slaagde er niet in een moment te vinden om haar mijn liefde te verklaren. Dat kwam door dat broertje. Dat broertje - dat Robbie heette - liep voortdurend in de weg. Soms verdacht ik haar ouders ervan dat ze hem ervoor betaalden. Dat hij een rijksdaalder bovenop zijn zakgeld kreeg om Linda’s mogelijke minnaars zoveel mogelijk in de weg te lopen. Als dat zo was, dan werkte hij hard voor zijn geld.
Ik besloot het broertje ‘einfach zu negieren’ en stortte mijn hart, zittend op mijn zelf van hout en oude rolschaatsen in elkaar getimmerde skateboard, in een onbewaakt moment bij het keurige Indische meisje uit. Ik weet niet meer wat ik gezegd heb. ‘Wil je met me gaan?’ waarschijnlijk, want zo heette dat toen. Het broertje suisde voorbij op zijn skateboard. Linda schudde haar hoofd. Dat had niks met de voorbijsuizende lijfwacht te maken. Ze wilde gewoon niet.
En dus trad ik – om bij haar te kunnen zijn – maar toe tot het zonderlinge clubje skateboarders dat zich verzamelde rond en in de schuur van Gildenburg 209.
‘De aanhouder wint’ had ik op school geleerd. En dus bleef ik na schooltijd braaf en dapper de oranje polyurethaanwielen van mijn inmiddels bij Jonkman aangeschafte ‘freewheeler’ met het gereedschap van Sergeant Damwijk onder mijn skateboard vandaan draaien. Daarna zette ik ze er weer op, oliede de lagers en was zo weer anderhalf uur in de nabijheid van het meisje van mijn jongensdromen geweest. Naar andere meisjes keek ik niet, hoewel ik ervan doordrongen was dat mijn liefde voor eeuwig onbeantwoord zou blijven. Het was 1979. We waren beiden net vijftien.
Toen ik nergens meer op rekende (maar mijn hart onverminderd hunkerde etc.) hielden we ons in de schemering van een herfstavond zonder skateboard op het trottoir van het aangrenzende Slangenburg op. Ik kan de muur waartegen Linda op haar vouwfiets (die rood was, geloof ik) geleund zat nog steeds aanwijzen. Het broertje was er niet. Ziek misschien, of vanwege de naderende duisternis binnengeroepen. Een strategische fout van Sergeant Damwijk! Vijfentwintig jaar later ontbreken me nog altijd de woorden om de onmetelijke romantiek van dat moment uit te drukken. Misschien dat de grote Jacques Herb in de buurt kwam, toen hij in zijn prachtige levenslied ‘Manuela’ zong: ‘Wij spraken van de liefde, het was toch zo mooi’. Ik had al eens eerder een meisje gekust. Sterker nog: ik had al twee keer eerder een meisje gekust. De oudste van de dochters Amaddeo en de jongste van de dochters Berendijk. Maar dat was Spielerei. Doktertje spelen zonder stethoscoop. Dit was echte liefde. Echte liefde!
Ik haatte en verachtte de sentimentele Grease-blubber waar Linda zo gek op was. Maar toen ik vanuit mijn slaapkamer thuis de maan in de vijver zag schijnen, verscheen in het rimpelende water zomaar haar gezicht. Net als in het clipje bij ‘Hopelessly devoted to you’. Een lentewei vol koningspages en vier internationaal befaamde vlindertuinen fladderden om het hardst in mijn buik. Ik kan niet zeggen dat ik het gewoon vond. Ik ben nu blij dat ik op dat moment nog niet op de hoogte was van de zeldzaamheid van zo’n ervaring. Ik bedoel: daar moet je op zo’n moment natuurlijk niet bij stilstaan. Dat doe je vijfentwintig jaar later, als je een full scale familyman bent geworden. Vader van twee mooie zonen. Dan is er – zoals de dichter schrijft – “weemoedigheid, die niemand kan verklaren, en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat”.
Natuurlijk werd het niets tussen Linda en mij. ‘De wereld drong zich tussenbeide’ zoals een andere dichter schrijft. Na een halfjaar maakte ze van de gelegenheid gebruik om de eerste te worden in een lange reeks van vriendinnen die me verlieten voor een ander. (Ook daar heeft Jacques Herb, of anders Andre Hazes, vast wel een mooi nummer over geschreven). Zo gaan die dingen, weet ik inmiddels. En niet meer alleen als treurende achterblijver.
Grease wordt nog regelmatig uitgezonden. Ik wil mijn latere liefdes (mijn vrouw in het bijzonder) niet tekort doen, maar ik denk dat er veel waarheid steekt in het spreekwoordelijk geworden ‘the first cut is the deepest’. Het duurde maar even, het stelde niets voor, het had weinig om het lijf, het zou nooit wat zijn geworden, kalverliefde, wat niet al… Toch denk ik – als ik een keer per jaar ‘you’re the one that I want’ hoor, altijd even aan Linda. En de laatste tijd realiseer ik me met groot genoegen dat mijn zoontjes Daan en Job en het zoontje Timo van het lastige broertje Robbie hun eerste liefde nog in het verschiet hebben. En daar word ik dan weer even heel vrolijk van.